Ons partnerschap bestrijkt een groot gedeelte van Midden-Nederland (14 vo-scholen en 3 instituten) en heeft veel ‘eenpitter’-scholen in de gelederen. Onze meerwaarde ligt in een extra focus op netwerkfunctie en het onderzoekend vermogen van (aanstaande) leraren. Dat betekent dat we veel samen bovenschools ontwikkelen met ruimte voor ieders specifieke kracht. Voorbeelden hiervan zijn de opzet van het opleidingscurriculum, de plaats van onderzoek en de koppeling van docent in opleiding met de inductiefase. Ons onderwijspalet kent een grote diversiteit: van vmbo tot technasium en gymnasium, van domeingerichte scholen tot cultuurscholen. Bovenschools is er geen intervisie tussen studenten, maar wel zijn er bovenschoolse inspiratiedagen. De scholen hebben weliswaar elk een eigen inductietraject, maar we ontwikkelen daarvoor wel handreikingen: bouwstenen in plaats van blauwdrukken. Al onze scholen hebben opgeleide docentenonderzoekers, begeleid door onderzoekers van de instituten. De studenten participeren zo veel mogelijk in de schoolspecifieke onderzoeksagenda.
De samenwerking is heel erg gericht op kennisdeling en gebeurt op meerdere niveaus. We experimenteren veel met de intensivering van die samenwerking door ons af te vragen of iets nou wel bij een instituut moet gebeuren of dat het misschien toch beter op school kan plaatsvinden. Op de scholen streven we er dan ook naar om zoveel mogelijk schooleigen experts in te zetten in de opleiding van de studenten. Kenmerkend voor ons partnerschap is verder ‘ontschotting’: we proberen de scheidingsmuren tussen instituten zo veel mogelijk weg te halen, met respect voor de eigen dynamiek. In een recente pilot met werken in leernetwerken ontschotten we nu ook in de populatie: hogeschoolstudenten, universiteitsstudenten, onbevoegden, zij-instromers en starters zitten in één groep.