De Rijksuniversiteit Groningen deed, onder leiding van universitair hoofddocent Michelle Helms-Lorenz, onderzoek naar de effecten van begeleiding van docenten tijdens de eerste drie jaar van het lesgeven op de middelbare school. Het betreft een vijfjarig onderzoeksproject.
Het onderzoek richtte zich zowel op de begeleiding van startende leraren in het hele land als specifiek in het noorden van Nederland. Dit heeft geresulteerd in twee eindpublicaties. Beide rapportages geven inzicht in de stand van zaken van de begeleiding van startende leraren. Ook worden er aanbevelingen gedaan om de effecten van de begeleiding te vergroten. Lees hier in een artikel uit Trouw meer over het onderzoek en de belangrijkste resultaten.
Het onderzoek concludeert dat het aanbieden en volgen van inwerktrajecten van positieve invloed zijn op de ontwikkeling van het pedagogisch-didactisch vaardigheidsniveau van startende leraren. Alle inductieactiviteiten dragen hieraan bij, maar vooral opvallend is het effect dat het contact met begeleiding in de school heeft op de groei van het pedagogisch-didactisch handelen van startende docenten. Docenten die in de eerste 2 jaar meer contacturen hebben, laten duidelijk de meeste groei zien. De groep docenten van wie het pedagogisch-didactisch handelen in drie jaar achteruitgaat of stagneert, meldt minder contacturen met de begeleiders. Dit lijkt voornamelijk te maken te hebben met het lage aantal contacturen met een vakcoach in het eerste werkzame jaar. Al eerder werd inzichtelijk gemaakt dat leraren die werken onder begeleiding van een mentor uit hetzelfde vakgebied minder snel geneigd zijn om het beroep vroegtijdig te verlaten (Ingersoll & Smith, 2004).
Het eindrapport geeft onderstaande acht aanbevelingen aan scholen voor de verbetering van inductiemaatregelen.
Het gros van deze aanbevelingen draait om de aandacht voor maatwerk. Helms-Lorenz pleit voor meer afstemming van de begeleiding op de achtergrondkenmerken van de beginnende docent met dat van de leerlingen en de begeleiders. “Bij het toekennen van klassen zou rekening gehouden kunnen worden met de affiniteit van beginnende docenten met de leerlingpopulatie en/of zou intensiever gecoacht kunnen worden op achtergrondverschillen tussen de beginnende docent en de leerlingen.”
Naast de aandacht voor maatwerk wordt vooral grotere scholen aangeraden de inductieactiviteiten te verbeteren en meer aandacht te hebben voor de afstemming en organisatie van activiteiten tussen de vestigingen. Gebleken is namelijk dat op grotere scholen met meerdere vestigingen meer verloop is onder startende leraren.